Bron Haarlems Dagblad :  Marcel Tabbers

TERUGBLIK Half ingestorte huizen staan nog op hun netvlies gebrand

Straten met een viaduct ontweken we, want daar zou de boot misschien te pletter kunnen slaan

Het leek wel oorlogsgebied

Wanneer je als lid van de Vrijwillige Bloemendaalse Reddingsbrigade ’s nachts rond drie uur wordt gebeld, weet je dat het ’foute boel’ is. Dan moet je meteen in actie komen. Voor Lars van Geijlswijk, Freya Verzijlbergh, Natasha Hennis en Erik de Mol betekende dat op 15 juli een uitzending naar het overstromingsgebied rond de Maas. Het viertal blikt terug.

 

verwachtingen

Met de 63-jarige De Mol wisten Verzijlbergh (36 jaar), Hennis (42) en Van Geijlswijk (24) dat ze een ervaringsdeskundige in hun midden hadden. De onderlinge taakverdeling was meteen helder. De Mol was de chauffeur van de auto met trailer, waar een zogenaamde ’bondsvlet’ op stond. Een boot van hard polyester, die speciaal voor dit soort reddingsmissies is ontworpen na de Watersnoodramp in 1953. Hennis was de kapitein en Van Geijlswijk en Verzijlbergh waren de ’opstappers’.

De Mol: „Ik was in 1993 en 1995 al bij de overstromingen in Limburg geweest. Beide keren was dat rond de kerstdagen. Het grote verschil was nu dat het zomer was. Helaas was er geen zon en kwam de regen de hele dag met bakken uit de lucht.”

Indrukwekkende operatie

Met z’n vieren blikken ze, op de Reddingsbrigadepost in Bloemendaal aan Zee, terug op een indrukwekkende operatie. De vrouw die door hen gered is, de aanblik van de vele half ingestorte huizen, leeg en verlaten, staan nog op hun netvlies gebrand. Of de auto’s die met open kofferbak, een loeiend alarm en knipperende lichten door de straten dreven.„Het was wel anders dan we op het strand gewend zijn. Daar komen we direct en snel in actie en hier moesten we meer afwachten. De coördinatie ter plaatse had volgens ons beter gekund en we misten ook enige doortastendheid.”

Taalbarrière

In Amstelveen verzamelden de reddingsbrigades uit Noord-Holland. De Mol: „We kregen niet direct instructies, dus op een gegeven moment zijn we maar gaan rijden. We wisten immers dat we naar het zuiden moesten. Bij Eindhoven kregen we onze opkomstlocatie door, een legerbasis in Luik in België. We reden Limburg dus voorbij.”

Verzijlbergh: „Toen we daar aankwamen, liepen we meteen tegen de eerste barrière op; de taalbarrière. Er werd Frans gesproken”, lacht ze. „Gelukkig verstond ik ze wel en was ik de rest van onze tijd daar de tolk.”

Bij aankomst in Luik werd de ploeg gebriefd en doorverwezen naar een onder water gelopen straat, in de buurt van de Maas.

„De situatie was echt ernstig. We werden gewaarschuwd dat we mogelijk lijken zouden kunnen aantreffen. We waren met vier auto’s en reden in colonne naar de aangewezen plek. Om beurten lanceerden de auto’s hun boten. Freya, Natasha en Lars kregen gezelschap van een brandweerman en met z’n vieren bemanden zij onze boot. Als chauffeur bleef ik achter. Toen ze vertrokken en het hoekje om voeren, moest ik wel even slikken. Ik kon nu niets meer voor ze doen”, aldus De Mol.

De andere drie weten nog precies wat ze tegen elkaar zeiden. „We keken elkaar aan en wisten dat nu het echte werk zou beginnen. ’We gaan ervoor’, zeiden we tegen elkaar als oppepper. Inmiddels was het al 23.00 uur en donker.”

Sinkhole

Met schijnwerpers onderzochten ze vanaf het water de leegstaande huizen. „We wisten af en toe niet waar we waren. Ook de brandweer die bij ons in de boot zat, was niet bekend met de omgeving. Soms stroomde het water hard en werd het heel diep. Straten met een viaduct ontweken we, want daar zou de boot misschien te pletter kunnen slaan bijvoorbeeld”, aldus Van Geijlswijk. „We liepen veel naast de boot. Die hielden we stevig vast. Het was best spannend. Als we stil stonden, voelden we soms iets langs onze benen gaan. Wat dat was, geen idee. We moest blijven opletten; Erik had ons gewaarschuwd voor losgeraakte putdeksels en het risico dat we in zo’n gat zouden stappen. Dan zouden we in zo’n sinkhole terecht kunnen komen”, legt Hennis uit.

Aan sommige huizen hingen witte handdoeken aan de balkons. „We wisten niet precies wat daar de betekenis van was. Bij die huizen keken we extra goed, maar in alle gevallen zagen we niemand. We hebben in totaal slechts één achtergebleven bewoonster met haar hond in veiligheid kunnen brengen”, aldus Verzijlbergh. „Erg naar was de overheersende dieseldamp. Of die nou van de auto’s afkomstig was of van de grote brandstoftanks die ze daar nog naast de huizen hebben staan, weten we niet. Je werd er stoned van.”

Oorlogsgebied

Pas de volgende dag, na een heel korte nacht, werd voor het viertal de omvang van de ramp echt duidelijk. „We zijn het rampgebied ingetrokken om daar waar nodig hulp te bieden. Bij een weggeslagen weg was de aangerichte schade enorm. De rivier was weer rustig, maar het leek wel een oorlogsgebied. Dat maakte flink indruk op ons. Toen we ’s avonds terugkwamen in de sporthal kregen we te horen dat we afgelost zouden worden.”

Weer op pad

Na thuiskomst duurde het niet lang voor de ploeg opnieuw terug kon naar Limburg. Pepijn van der Aar nam de plek van Van Geijlswijk over. De rest ging na een nacht in hun eigen bed weer op pad.

„Dat was in feite een dagtrip. We hebben de kades bewaakt in het noorden van Limburg. Toen het water zakte, konden we snel naar huis.”

Share This